Etymologie & Taal

 

Appel

Het Nederlandse woord appel is afkomstig van het Middelnederlandse appel (c. 1220-40), volgens het Oud Hoog Duitse apful, Oud Saksiche appul, Oud Friese appel en het Oud Engelse æppel (Nieuw Engelse apple) uit een grondvorm *apla-.  Buiten de Germaanse talen vinden we het Oud Ierse ubull, het Welsche afal, het Litouwse woord obuolys, het Letse ãbuol(i)s en het Oud Kerkslavische jablŭko.

De boom is uit het Zuiden ingevoerd maar de naam schijnt toch inheems te zijn geweest voor een wilde appelsoort.

 

Cider

Cider is afkomstig van het Akkadische sikra (bier), het Hebreeuwse werkwoord voor ‘dronken zijn’ sakhar en sekhar (sterke drank) en van het Griekse sikera. In het laat Latijn is het te vinden in sicera, scicera (dronken makende drank, cider). In het Oud Franse wordt sidre gebruikt. Daarna vindt er een onverklaarde overgang van s naar c: cidre. Daarna wordt het woord speciaal gebruikt voor gegist peren- en appelsap. Later  wordt het gebruik in Normandië en Picardië nogmaals gespecialiseerd, het wordt dan speciaal gebruikt om  gegist àppelsap aan te geven. Vanaf de 14e eeuw komen we het woord cider tegen zoals we dat nu kennen.
 

Betekenissen appel

1.       vrucht van een appelboom, roodachtige vrucht van een appelboom;

2.       appelboom: wilde appel (Malus sylvestris), de (wilde) bosboom;

3.       het gekleurde, ronde deel van het regenboogvlies dat naar buiten zichtbaar is, syn. oogappel, pupil (zie ook ‘Spreekwoorden en gezegdes’);

4.       ronde knop boven aan het gevest van een zwaard; ronde knop aan een wandelstok, een deur, enz.;

1.       als verkorting van rijksappel (zie ‘Symbolen’);

2.       bolvormige, meestal ajour bewerkte versiering op de spits van een toren onder de weerhaan;

3.       vrucht van de oranjeboom: appeltjes van oranje, sinaasappels;

4.       ronde, afstekende plek, appelschimmel;

5.       appelhout.

 

Betekenis cider

1.       wijn uit appels of peren

 

Vertalingen ‘appel’

Engels

Apple

Spaans

manzana, poma

Italiaans

mela, melo, pomo

Frans

Pomme

Japans

Ringo

Duits

Apfel

Portugees

Maçã

Fins

Omena

Noors

Eple

Deens

Ble

Zweeds

Äpple

Maori

Aproro

Servisch

Jabuka

Hongaars

Alma

Roemeens

Mar

Esperanto

Pomo

Turks

Elma

Iers

úll, (t-)ubhall

Albanees

Mollë

Ests

Õun

Kroatisch

jabuka , zlatara

 

 

 

 

top

< Verhalen

> Spreekwoorden en gezegdes